f 5,07 en de allesbrander
Geld is belangrijk in het leven. Al zijn er mensen die zeggen dat het niet zo is, je zal maar zonder zitten. Je eerste salaris is iets heel bijzonders. Je hebt er echt voor moeten werken. In de eerste werkweek van Bert Uil was dat 48 uur, de weken daarna trouwens ook. En dat is voor een jongetje van 14 jaar, die net van de schoolbanken komt, een hele overgang.
Op zaterdagmorgen, omstreeks 11 uur, als de krant zo’n beetje gereed lag voor productie (de Winschoter Courant), ging de bedrijfsleider rond met in zijn handen een oude enveloppendoos waarin zich de loonzakjes bevonden. Een wekelijks terugkerend ritueel. De loonzakjes waren van een soort vetpapier en een beetje doorschijnend. Zo doorschijnend dat je het loonstrookje met daarop je naam kon lezen.
Het eerste loonzakje!
Die allereerste keer overhandigde de bedrijfsleider mij het zakje, zonder een woord te zeggen. Net of het voor mij normaal was. Ik had geen idee wat de inhoud zou zijn. Daar was bij mijn aanstelling geen woord over gesproken. En ik maakte mij daarover ook geen zorgen. Waarom zou ik ook?
‘Twee rijksdaalders, een stuiver en twee centen. Al was het maar de helft. Ik zou er net zo blij mee zijn’
Ik was wél trots. Mijn eerst verdiende loon. Ik maakte het zakje open en haalde het loonstrookje er uit. Ik zag allerlei cijfertjes, maar wist wel dat het eindbedrag op het strookje ook het bedrag zou zijn dat ik in het zakje zou aantreffen: 5,07 gulden. Twee rijksdaalders, een stuiver en twee centen. Al was het maar de helft. Ik zou er net zo blij mee zijn.
Afdracht aan de bond
Ik moest wel het bedrag direct aanspreken, want het was een vaste gewoonte dat alle personeelsleden na ontvangst van hun loon naar de styperij (waar de drukvormen gegoten werken, red.) liepen. Daar zwaaide Bertus Prak de scepter. Hij was penningmeester van de afdeling Winschoten van de ANGB, de Algemene Nederlandse Grafische Bond.
Prak was een kleine, gezette man. In voetbaltaal zou je zeggen: een geblokte man. Je zag hem niet anders dan met een onafscheidelijke sigaar in zijn mond en in een grijze stofjas waarin zijn buik parmantig vooruit stak. Ik schatte hem op een jaar of vijftig. In mijn ogen al een oude man.
Blikken sigarendoos
Hij was in het bezit van, hoe kan het ook anders, een blikken sigarendoos. De kas. Daarnaast lag op een houten tafel een beduimeld kasboekje waarin hij nauwkeurig kruisjes zette onder de namen van de personen die hun bondscontributie hadden afgedragen. Ik heb het nog even nagekeken in mijn eerste bondsboekje. Op de kleurrijke zegeltjes die je kreeg stond 2 %. Ik zal dus ongeveer een kwartje hebben moeten betalen.
Het was een hele ceremonie, het betalen van die bondscontributie. Bij iedere storting werd het sigarendoosje geopend, het bedrag erin gedeponeerd en het doosje weer gesloten. Hetzelfde gebeurde met het boekje. Ieder wachtte keurig op zijn beurt. Het was in de baas zijn tijd, dus…
Miljonairsgevoel
Aan het eind van mijn eerste werkweek, stapte ik met de air van een miljonair die net zijn tweede miljoen had bijgeschreven, de huiskamer binnen. Daar zat moeder te handwerken en vader was bezig met zijn administratie. Hij was conciërge van het Groene Kruis en één van zijn taken was het uitschrijven en innen van de kwitanties van de leden. Als er adreswijzigingen waren dan ontving hij van het gemeentehuis bericht en bracht hij die veranderingen aan in zijn kaartsysteem.
De tafel lag dan ook vol met verhuisberichten. Witte papiertjes met doorslagen op doorzichtig papier. Met een trots gebaar gooide ik mijn loonzakje op tafel. ‘Mijn loon!’ zei ik tegen mijn ouders. ‘Hoeveel is het?’ vroeg moeder belangstellend. ‘5,07 gulden!’ Ik weet niet of ze het weinig of veel vond. Ze liet het in ieder geval niet merken.
‘Geweldig jongen!’ zei vader en hij ging verder met zijn schrijfwerk.
‘Waar is mijn loon?’, vroeg ik aan moeder. Ze keek vragend naar vader, die zichtbaar van kleur verschoot
Opgeruimde keukentafel
Onze hond, Robby, trok mijn aandacht en liet weten dat hij het wel prettig zou vinden even te worden uitgelaten. Dat deed ik dus maar.
Bij mijn terugkomst in de huiskamer was moeder bezig met het dekken van de tafel. Vader had zijn papieren opgeruimd en was verdiept in zijn Winschoter Courant.
‘Waar is mijn loon?’, vroeg ik aan moeder. Ze keek vragend naar vader, die zichtbaar van kleur verschoot. Hij vloog overeind en deed het deurtje van de brandende allesbrander open waarin hij enkele minuten geleden de niet meer benodigde papieren had gestopt na het opruimen van de keukentafel.
In rook opgegaan
Hij hoefde het mij niet meer uit te leggen. Ik begreep het meteen. Het loonzakje, met dezelfde kleur als de doorslagen van de gemeente, was in de kachel verdwenen en het vuur had zijn verwoestende werk gedaan. Ik heb gehuild van woede en verdriet. Mijn eerst verdiende salaris was letterlijk en figuurlijk in rook opgegaan.
Van mijn ouders, broers, oom en tantes, die het trieste verhaal hoorden, heb ik een veelvoud van de 5 gulden gekregen. Iedereen had medelijden met me. Ik was er natuurlijk achteraf best wel blij mee, maar het verlies van mijn eerste loon ben ik nooit vergeten.